Hieronder vind je het verhaal ‘Dood’ van Jan Rood. Met dit verhaal won hij de derde prijs.
Dood
Het was de eerste dag of nacht dat ik dood was, een hele nieuwe ervaring waar ik zelf ook aan moest wennen. Want wat ga je, wat moet je dan doen? Niemand geeft je een handleiding. Of moet je je ergens melden? Ik wist het bij god niet.
Nadat ik een tijdje zo besluiteloos had rondgehangen, keek ik eens wat beter om me heen en zag dat ze inmiddels aan mijn begrafenisdienst waren begonnen. Daar beneden lag ik, of eigenlijk mijn lichaam, in de kist. Nota bene in kleren die ik tijdens mijn leven nooit had aan gewild. Vonden ze zeker beter staan. En dan die muziek. Dat doe je me toch niet aan, dacht ik. Maar ik had zelf blijkbaar niets geregeld. En dan al die mensen, al die vreemde gezichten. De meeste kende ik niet eens. ‘Hé, jij daar, zit maar niet zo te snuiven, hoor, tijdens mijn leven deed je dat toch zeker ook niet?’
Ik probeerde contact met ze te maken en riep en gebaarde, maar de geachte aanwezigen hoorden, noch zagen me, wat ik ook deed. Ik verkeerde helaas in een andere dimensie dan de hunne.
Maar toch, zo van een afstand had het wel wat; zo semi-gezellig en droevig bij elkaar en dat allemaal om mijn verscheiden…
Toen de dienst over was en wat later de kist met mijn lichaam de hens in ging, had ik geen reden meer om te blijven.
Nadat ik het crematorium verlaten had, besloot ik eens wat verderop te kijken, je moet tenslotte toch wat doen, en zo werd ik me op zeker moment gewaar van andere ‘overledenen’, die op een vaste plek verbleven óf zoals ik, een beetje rondzwierven. Ook kwam ik erachter dat we onderling met elkaar konden communiceren (als ze dat wilden). Dat gebeurde dan niet oraal of met gebaren, maar door middel van een soort ESP, extra-sensory perception, oftewel buitenzintuiglijke waarneming.
‘Ik heb zo’n spijt’, liet er ééntje op gegeven moment weten, ‘ik heb met mijn dronken kop een dodelijk ongeluk veroorzaakt waarbij ikzelf ook om het leven kwam. Nou wil ik het goedmaken en daarom blijf ik bij dit kruispunt hangen om te verhinderen dat zoiets weer gebeurt.’
‘Maar’, liet ik hem weten, ‘hoe wil je dat dan doen? Hier kun je toch niets?’
‘Daar vergis je je in, hoor. Ik kan de stoplichten op dit kruispunt beïnvloeden en nou laat ik ze steeds op rood springen. Maar telkens komt er weer een of andere reparatieploeg langs die ze fikst en zo gaat dat nou al jaren.’
‘Succes met je missie’, liet ik hem weten en ging verder.
Bij een begraafplaats verderop bleken er meer rond te hangen. Ze konden vaak geen afscheid van hun dierbare lichaam nemen. Ik ervoer het niet als een prettige plek met al die droefenis en treurnis.
‘Waarom ga je niet weg?’ vroeg ik op een gegeven moment aan iemand die daar al tientallen jaren rondhing – maar wat is tijd, als je geen deel meer uitmaakt van dit aardse leven? Dag of nacht, jaargetijde, maanden of eeuwen, het doet er gewoon niet meer toe.
‘Nee’, liet-ie me weten, ‘ik was erg aan mijn lichaam gehecht en ik laat het niet alleen.’
‘Maar het heeft je toch niet meer nodig? Het is immers al jaren dood’, zei ik, ‘zoek een ander op, lichamen zat.’
‘Nee, ik wil het niet onverzorgd achterlaten’, antwoordde hij en ‘waar bemoei je je trouwens mee, dooie dief, laat me met rust.’
‘Ja hoor’, antwoordde ik, ‘ik ben al weg.’
Nou vooruit, nog zo’n ervaring dan: ik kwam op gegeven moment bij een bos aan waar er zich één een beetje schuilhield. Hij verstopte zich tussen de bomen, maar ik ‘zag’ hem toch en toen ik hem vroeg wat hij daar deed, zo stiekempjes, liet hij weten dat hij mensen aan het schrikken wilde maken, met name vrouwen alleen op de fiets of als ze met de hond aan het wandelen waren.
‘Ik benader ze van achter en laat dan plotseling de bladeren van de bomen of die op de grond liggen heel luid ritselen, zodat ze schrikken en hárd wegrennen of fietsen. De laatste tijd ben aan het oefenen ‘Boe!’ te kunnen roepen, zodat ik ze nóg erger kan laten schrikken. Leuk he?’
‘Nou, reuze!’
Op een gegeven moment had ik er wel genoeg ontmoet en hun avonturen aangehoord en ik wilde wel weer eens terug. Maar wat ik al eerder zei, waar vind je de handleiding? Ik wilde die aardse wereld onder me gewoon weer ervaren; fietsen, schilderen, met vrienden eropuit. En vrouwen, ik zag er zo veel voorbijkomen en hun dingen doen en laten, maar ik had er geen toegang toe. En er zaten mooitjes tussen, maar ik maakte geen deel meer uit van die samenleving. Ik was er wel, maar ook weer niet; ik bevond me in een schemergebied, in een andere dimensie waar de bestaande mensen geen zicht op hadden. Ik kon bijvoorbeeld wel invloed op en in die materiële wereld uitoefenen. Zo kon ik deuren op afstand openen en sluiten en (koude) luchtstromen op gang brengen of me door muren heen verplaatsen als ik dat wilde. Maar mensen schrokken er alleen maar van. Dat is even leuk, maar ook dat houdt weer een keer op. Op zeker moment slaagde ik erin om een, hoe zeg je dat, een image van mezelf te projecteren, een soort astraal lichaam, om die dan in de fysieke wereld te laten verschijnen. Sommige mensen waren er gevoelig voor en zagen me, maar de meesten sloegen er geen acht op. Maar áls ze me dan zagen, bracht dat over het algemeen alleen maar schrikreacties teweeg. Zoiets zal in Lourdes ook wel gebeurd zijn, bedacht ik me. Iemand creëerde zo’n astraal lichaam en ‘verscheen’ vervolgens aan Bernadette de Soubirous. Misschien kon die ‘verschijning’ ook wel wat wonderen bewerkstelligen, zodat die cultus kon ontstaan.
Maar dat had ik na enige tijd dus ook wel gezien en bovendien wilde ik helemaal geen nieuwe heiligen maken of aan het begin van een bedevaartsoord staan. Ik wilde gewoon weer deel uitmaken van de samenleving op aarde. Vervolgens begon ik na te denken over hoe het zover met me gekomen was. Wat of wie was ik vóór mijn doodgaan geweest? Ik tastte vooralsnog in het duister. Maar tegelijkertijd met die gedachten kreeg ik mentale beelden van varkens te zien. Eerst één en toen nog één en toen een tijdje niets. Later kwamen er meer van die beelden en leek het niet meer op te houden. Ik zag steeds meer varkens; groot en klein, hangend, lopend, geslacht en in stukken. Het gebeurde gewoon en ik wist niet wat ik ermee aan moest. Op gegeven moment droogde de stroom toch op. Vervolgens begon dat patroon zich weer te herhalen, maar nu met andere boerderijdieren als paarden en koeien. Ook eerst weer één en daarna steeds meer, ook weer levend, in stukken of aan haken hangend. Samenhangend met die voorbijkomende beelden en flitsen van dieren ervoer ik gevoelens van spijt.
Toen die stroom na een poos opgehouden leek, dienden zich andere beelden aan, vermoedelijk van mijn eerdere leven en ik zag mezelf aan het werk in een slachterij. Maar wel in een industriële slachterij. Een met talloze slachters en uitbeners waar dagelijks honderden, nee, duizenden dieren doorheen gejaagd werden. Toen begreep ik ook waar die eerdere dierenstroom en gevoelens van spijt vandaan kwamen. Het was weliswaar een fabriek waar ik werkte, maar ik hield me wel bezig met het op grote schaal doden van dieren, tenslotte ook levende wezens. Ik realiseerde me dat dat aspect me in de loop der tijd steeds meer was gaan tegenstaan. En wel in die mate dat ik er ziek door geworden was en uiteindelijk aan kanker was gestorven. Nadat ik tot die conclusie gekomen was, hield die waterval van beelden van varkens, paarden en koeien even plotseling op als-ie begonnen was. Toch wel mooi, zoals dat werkt, bedacht ik me en ik had het nog zelf gedaan ook!
Maar nu, wat nu? Ik wilde dus weer terug naar het ondermaanse leven. Weer tussen de mensen vertoeven en wél in staat om met ze te praten, te doen en te lachen. Maar als het zover was, wilde ik dat wel in een andere hoedanigheid, want in zo’n slachterij werken, nee, dat wilde ik niet meer. En, bedacht ik me verder, hoe ik er terug moet komen weet ik nog niet, maar ik kan me wel vóórnemen wat ik daar straks wil gaan doen of worden. Plotseling realiseerde ik me wat ik wilde als ik opnieuw zou zijn geboren en volwassen was geworden: ik wilde dierenarts worden, of iets in de dierenopvang, op een ambulance of zo. Ik wist ineens wat ik moest doen om terug te keren en ging op zoek naar vrouwen die in verwachting waren en besloot me daarom bij een ziekenhuis te posteren in afwachting van iemand die moest bevallen. Ik wist gewoon dat ik zó kon bewerkstelligen wat ik wilde. Na een poosje kreeg ik een jonge vrouw in het vizier en toen wat later de barensweeën begonnen, bleef ik in haar buurt en toen het zover was floepte ik in de pasgeborene…
Epiloog
Nadat ik een paar maanden later weer enigszins uit mijn comateuze toestand was gekomen als gevolg van mijn geboorte, kon ik weer wat bewuster denken en zo lag ik op zeker moment een beetje te mijmeren in mijn wieg: controle over mijn lichaam had ik nog niet erg en praten of mezelf kenbaar maken was er ook nog niet bij, maar het begon een beetje te komen en ….
Ah, daar kwam iemand aan.
“Oh, wat een schatje. Kirre, kirre, kirre……”
“Man, rot op! Ik kan me misschien nog niet uiten, maar dan ben ik nog geen imbeciel, hoor. Kirre, kirre, kirre. Rot toch op!”
“O, kijk nou, hij lacht al een beetje”.
“Lachen, lachen? Kijk uit je doppen, man! Dat is een grimas. Een grimas, omdat ik mensen zoals jou moet velen en nog zo lang moet wachten eer ik weer zelfstandig ben!”
Wil je de andere prijswinnende verhalen lezen? Elke zaterdag (tot en met 2 september) komt een verhaal online.
- 4e prijs Sophia’s Zomer Schrijfwedstrijd 2017
- 5e prijs Sophia’s Zomer Schrijfwedstrijd 2017
- 6e prijs Sophia’s Zomer Schrijfwedstrijd 2017
- 7e prijs Sophia’s Zomer Schrijfwedstrijd 2017
Volg Sophia Magazine op Bloglovin of ontvang voortaan een melding in je mailbox als er een artikel verschijnt. Hoe? Door een – gratis – abonnement op Sophia Magazine te nemen: laat rechts bovenaan deze pagina je e-mailadres achter!
Leave A Reply