Als ik, zoals altijd herboren, na mijn bezoek aan Joost thuis kom, staat Maartje op mij te wachten. Ze maakt de voordeur open, die juffrouw stond al op de uitkijk. Al een heel tijdje, want mijn negen uur is bijna tien uur geworden.
‘Hé schat, waarom lig jij nog niet in bed? Weet je hoe laat…’ zeg ik, maar kan mijn zin niet afmaken.
‘Heb je er nog aan gedacht. Aan het dansen, want we moeten ook Desie nog ophalen.’ Dansen? Moet ze dansen, ach verrek is dat morgen al?
‘Ja schat,’ lieg ik als een professionele moeder die meer afspraken in haar agenda heeft dan ruimte in haar hoofd. ‘Natuurlijk heb ik er aan gedacht. Het danstoernooi, in Tiel toch?’
‘Bijna goed mam, twee dingen fout, het is geen ‘danstoernooi,’ ze kijkt er heel vies bij, ‘maar bij jazzdance heet dat een demogyjada, dat heb ik al tien keer gezegd.’ Ze onderstreept het met een verwijtende blik, en ze heeft gelijk, maar kom op zeg, wat een woord – dat kan toch geen mens onthouden. ‘En het is niet in Tiel maar in Tegelen.’
‘Oh dat ligt vlak bij elkaar, is bijna hetzelfde,’ bluf ik, de topografische achtergrond van mijn jongste kennende kom ik daar mee weg. Geen antwoord. Mooi. Het dertienjarige rossige meisje dat steeds meer op weg is om vrouw te worden, dat continu moppert op elk puistje dat bij haar landt en bijna continu moppert op haar moeder, kijkt me met haar blauwe ogen – hé, heeft ze mijn eyeliner nu alweer gebruikt – sceptisch aan.
‘Volgens mij was je het vergeten,’ zegt ze op de toon die normaal een ruzie aankondigt. ‘Schat, ik vergeet nooit iets. Morgen vertrekken wij om acht uur, halen we eerst Desie op en dan door naar Tegelen.’ Ik glimlach er vriendelijk bij en neem haar in een knuffelhoudgreep, de beste manier om opkomende ruzies weg te drukken.
‘Kom, een kus en dan snel naar boven.’
Nadat deze horde is overwonnen haal ik even diep adem. Sta ik verdorie pas in het halletje van mijn huis en ben ik al bijna mijn Joost-gevoel kwijt. De demogyjada, hel op aarde. Twintig dansgroepen, die je allemaal moet uitzitten. En waar je bij het groepje van je eigen kind het idee hebt dat alles best wel in de maat en synchroon gaat, kun je bij die andere negentien groepjes geen enkele lijn, maat of choreografie ontdekken. En dan op het einde van de dag horen dat de jury er heel anders over denkt, en tijdens de hele terugreis uit welk ver oord dan ook – meestal is het in Eijsden, Delfzijl of Zierikzee – alle pubermeisjes in jouw auto zo bemoedigend toespreken dat ze daarna gaan denken dat dit echt de laatste teleurstelling uit hun leven is. En je dan daar weer schuldig over voelen. Mooi, die danswedstrijden, heel mooi. Maar Daan heeft al drie keer gereden en Maartje begint eraan te twijfelen of ik me er wel voor interesseer. En dat op zijn pubers: ‘Hou je eigenlijk wel van mij?’ Tja, dus ik heb me spontaan aangemeld om te rijden. Heel spontaan.
Kom Esther, even zennen. Ik doe mijn ogen dicht en probeer dicht bij mezelf te komen. Denk mezelf weg bij het geschuifel uit de woonkamer, dat is Daan, dat hoeft nog niet. Ik denk mezelf naar het nu en vooral naar de afgelopen uren. Hij is vijf jaar jonger. Ik plaag hem er mee.
‘Heb je een vriendin en dan is ze ouder dan jij bent, niet slim Joost.’
‘Je bedoelt dat déze vriendin ouder is schat,’ zegt hij op zijn spottende toontje. Ik vraag niet veel verder. Joost liegt nooit, dus dan moet je alleen vragen wat je zeker wilt weten. Verschrikkelijk, mensen die nooit liegen. Maar ach, ik vergeef het hem, hij stelt er veel tegenover.
‘Ziet er nog best goed uit, oudje,’ weer datzelfde spottende toontje. Zijn handen gaan zacht over mijn naakte lijf. Hij raakt mij net niet, hoe doet hij dat toch, en ik voel alles. Het lijkt alsof er een laagje elektriciteit tussen zijn handen en mijn bezwete lichaam zit, een laagje dat hij perfect heeft getraind in het bewandelen van mijn vel. Hij kan dit eindeloos lang volhouden. ‘Vrijen moet je met geduld doen,’ zegt hij. Voorzichtig gaat mijn hand naar het plekje waarvan ik weet dat hij …
‘Hé Esther, ben jij het? Blijf je in dat halletje wonen?’ Bonk. Ik ben weer geland.
‘Ik kom er aan. Had even een onderonsje met Maartje over haar wedstrijd morgen.’ Mijn gesprek met Joost laat ik maar achterwege, dat valt letterlijk in wat de kids noemen ‘te veel informatie’. Hoewel, wat zou hij zeggen als ik het vertelde? Zou hij echt niets vermoeden? Fee zegt altijd dat ik drie dagen lang straal als ik bij Joost ben geweest. Dat moet hij toch ook merken, of heeft Fee toch gelijk, denkt hij dat vrouwen dat niet doen. Of in ieder geval deze vrouw niet? Weet je wat, ik vertel het hem gewoon. Ik loop naar binnen en zeg: ‘Daan, we moeten even praten.’ Nee, dat is te cliché, dan weet ie meteen wat er aan de hand is. Veel te rechtstreeks, dat is meer een Fee-manier. Nee, ik pak het in. ‘Daan, een vriendin van mij gaat vreemd. Wat vind jij, moet ze het haar man vertellen? En als ze dat doet, is er dan meteen een probleem denk je, of zou ze er een vriendje bij kunnen hebben en gewoon de relatie in stand houden?’ Nee, daar kom ik ook niet mee weg. Dat is natuurlijk veel te plotseling, dan begrijpt iedereen meteen dat het over mij gaat, zelfs Daan. Terwijl ik zit te peinzen heeft mijn hand vanzelf de deurknop naar de woonkamer gepakt en mijn benen de bekende route genomen. Ik kijk op en blijk tegenover mijn man te staan.
‘Hé lief,’ zegt hij vrolijk, ‘hard gewerkt? Je bent laat, hebben ze je zo lang aan de praat gehouden?’ Hij staat op. ‘Kom, ga lekker zitten, pak ik even een drankje voor ons.’ In het voorbijlopen drukt hij een kusje in mijn hals. Een vertrouwd warm gebaar. Ik voel me een loeder, heel even, maar toch.
Ik moet het zeggen. Hoe dan ook. Ik ga zitten met onrust in mijn benen en mijn kop raast. De drankjes. Hij zet de tv uit, doet hij altijd als ik erbij kom, dan heeft hij alle aandacht voor mij. Alsof hij het gehoord heeft, draait hij ook nog zijn stoel naar mij. De stoel roept: ‘Ja, sloerie, hij draait alles richting jou. En wat doe jij. Jij draait je steeds meer weg. Je laat hem je rug zien in plaats van je hart.’ Kijk, een melodramatische stoel, denkt mijn beschuldigde brein en een paar lachspiertjes worden geraakt.
‘Binnenpretje, schat?’
‘Huh, wat?’
‘Nou wat je aan het denken was, je bent opeens zo aan het grijnzen.’
‘Oh niks, iets van mijn werk,’ lieg ik met automatische routine. ‘Hoe was het op jouw werk? Hebben jullie die mega-opdracht voor dat nieuwbouwproject nog gekregen?’ Daan is architect, voor de crisis werkte hij zestig uur in de week, nu is hij blij als er voor zestien uur werk is. Hij fronst geërgerd. Wat is dat, dat is niets voor Daan. Die is bijna nooit boos.
‘Ik heb je gisteren toch verteld dat het niet doorgaat. Je zei nog dat het zo balen was’.
Ik schrik, voel mijn wangen kleuren.
‘Sorry lief, dat is ook zo, te drukke dag, had het niet meer paraat.’ Ik durf Daan nauwelijks aan te kijken en hoor die cynische stoel gniffelen. Natuurlijk wist ik het niet meer, gisteren was ik me aan het verheugen op Joost en nu zat ik na te genieten. Schuldig, schuldig, schuldig, klopt er hard door mijn hoofd.
‘Zeg Daan, mag ik jou iets vragen’.
Hij kijkt me licht verschrikt aan.
‘Ja, doe maar,’ aarzelt hij.
Mijn mond gaat op grijns-modus: ‘Als we nu eens boven stoute dingen gaan doen?’
Ik zie hem blij en verrast kijken. Zo meteen roept ie nog ‘maar het is geen zondag?’ Dat doet hij niet.
‘Goed idee’ zeggen zijn mond en stralende ogen in blije samenwerking.
Ik sta op en reik hem mijn hand. Terwijl we de woonkamer verlaten roept iets achter mij heel hard ‘lafaard’.
Ik ben de enige die het hoort. Hoop ik.
Esther verschijnt elke vrijdag. Meer Esther lezen?
(Taalfoutje gezien? Meld het dan. Alvast bedankt!)
Volg Sophia Magazine op Bloglovin of ontvang voortaan een melding in je mailbox als er een artikel verschijnt. Hoe? Door een – gratis – abonnement op Sophia Magazine te nemen: laat rechts bovenaan deze pagina je e-mailadres achter!
Leave A Reply