Vorige week heeft Céline haar rijbewijs gehaald. Of nee, opnieuw: vorige week heeft Ceel haar rijbewijs gehaald.
‘Mam, vanaf nu heet ik geen Céline meer. Ik word schijtziek van die kutzangeres waar iedereen altijd over begint. Ik heet nu Ceel.’
Dat was een heldere boodschap twee jaar terug. Af en toe ga ik in de fout, maar meestal is het in één keer goed, meteen Ceel (dat wil zeggen, als ik haar niet Maartje noem). Er is een klein probleem. Ceel is nog geen achttien, dus mag ze niet alleen rijden. Daan en ik hebben haar op de dag dat ze het roze kaartje bij het gemeentehuis kon ophalen, streng toegesproken: ‘Absoluut niet zelf rijden zonder Daan of mij ernaast, hoor je dat Ceel?’
‘Ja, dat weet ik wel,’ riep ze vermoeid, ‘welke gek gaat zonder rijbewijs rijden, waar zien jullie me voor aan?’
Ik heb maar niet verteld over dat meisje van vijftien, toen, dat in haar Dyane rondreed terwijl haar pa… Maar ach, dat waren andere tijden, sus ik mezelf.
Ik kijk naar Ceel. Waar is toch opeens die mooie, jonge vrouw vandaan gekomen? Alles wat ze nu is, alles wat ze nu meemaakt, het staat zo dicht bij mij. Autorijden, vriendjes, relaties, dat is zij en dat ben ik. De kloof tussen dat kleine meisje met zijwieltjes en ‘de grote mensen’ is opeens overbrugd en vanaf nu komt ze elk jaar wel tien jaar dichterbij. En dan ziet ze meer en meer van de mens achter de moeder, realiseer ik me opeens, en wat ziet ze dan in godsnaam? Ik denk aan mijn eigen moeder en voel me opeens wiebelig.
‘Ceel, heb je zin om eens in de Dyane te rijden? Ik heb hem gisteren volgetankt, zullen we proberen of we de tank leeg kunnen krijgen?‘ Ceel kijkt blij.
‘Leuk!’ zegt ze, en stiekem hoop ik dat het niet alleen maar leuk is vanwege de auto.
Ceel moet voordat we weggaan ‘nog even wat doen’. Dat ken ik, dat levert waarschijnlijk zo’n drie kwartier op en die ga ik volledig benutten. Uit alle hoeken van het huis haal ik lekkere dingen. ‘Waar komt dat allemaal vandaan,’ hoor ik Maartje vragen met oprechte verbazing in haar stem. Als volleerde sprinkhaan met radarfunctie heeft ze het idee dat ze alles dat enigszins eetbaar is – inclusief het vaag verouderde voedsel dat is omgeven met veel vraagtekens en bijpassende muffe luchtjes – de afgelopen dagen heeft gevonden en gedachteloos verorberd. Ze heeft zelfs al de ‘mam er is niks meer in huis’-kreet geroepen, en staat nu verbaasd te kijken naar de mand die ik vul met lekkers. Druk met het inpakken van die mand mompel ik een half antwoord met daarin woorden zoals ‘verborgen plekjes’ en ‘eigen voorraad’ en op het gezicht van Maartje verschijnt een uitdrukking die het midden houdt tussen verbazing en bewondering. ‘Maar jij gaat dus de hele dag met Ceel op stap en neemt ook nog al die lekkere dingen mee?’ ‘Ja, en we stoppen nog op een paar plekken om daar nog meer lekkers te eten,’ antwoord ik, in mijn aanval-is-de-beste-verdediging-modus. Maartje druipt af. Terwijl ik mijn haar wat fatsoeneer voor de spiegel in de gang, blijkt ook daar Spiegelvrouw te wonen, die meteen vraagt: ‘Was dat nou gemeen grappig of was dat nou jouw moeder?’ Ik zucht. Ben ik nou echt zo onhandig dat ik niet twee kinderen tegelijk tevreden kan stellen?
‘Maartje, ik kan die chocoladereep ook hier laten!’ hoor ik iemand roepen.
Maartje juicht dat het een prima idee is en ik geef haar een flinke knuffel.
‘Je weet het wel, toch?’
‘Ja mam.’
Snel laat ik haar los, druk, druk, druk met die mand en een beetje met het driftig vegen met mijn mouw door mijn ogen, verschrikkelijk die droge lucht.
‘Ceel, ben je nou klaar!’
Deze auto is even wennen voor Ceel.
‘Alles gaat zwaar en anders in deze auto en de schakelpook, die steekt uit het dashboard, mam dat is toch niet normaal?’
‘Nee Ceel, dit is een hele vreemde auto, maar als je hiermee kunt rijden dan kun je in alle auto’s rijden.’
Ze doet het stoer, zelfverzekerd en vlekkeloos, binnen vijf minuten alles voorhanden; even slikken. Terwijl ze, mooi kalm gecontroleerd, richting snelweg rijdt, ‘heel snel optrekken doet hij niet, toch mam,’ bedenk ik wat ik eigenlijk van haar weet. Of vooral wat ik allemaal niet weet. Wat weet je van een zeventienjarige? Dat ze vooral steeds weg is, rondhangen, even langs bij een hele stoet meiden en jongens. Ze komen ook bij ons thuis, ze stellen zich netjes voor. Maar zoveel namen en gezichten, ik ken er drie of vier van naam, maar de rest? Natuurlijk laat ik het niet blijken, ‘weet je nou nog niet hoe ze heten’ ligt op de loer. Ligt het aan mij? Is het de schuld van Esther Malkaan, die wel weet hoe de drie kids van Joost heten, maar bij de vrienden van haar dochters met een handig verpakte krampachtigheid steeds in de veilige zone tussen naam-noemen en hé-jij-daar weet te blijven. Trees Klaassen weet vast hoe elk van de vrienden van haar kinderen heet, wanneer ze jarig zijn en hoe oud ze dan worden. Geen twijfel mogelijk, Trees Klaassen volgt het op de voet. Heeft elke dag uitgebreide gesprekken met haar kinderen, over hoe het met ze gaat, hoe ze zich voelen, of ze iets voor hen kan doen. Maar als ze lijken op Trees Klaassen of op haar Hendrik Jan (zo heet hij toch, of was het Floris Bastiaan?) dan gaat het altijd ‘wel goed’ en is er nooit iets schokkends aan de hand. Want met die genen in de pukkelige Klaassen-lijfjes is vanaf dag één elke emotie strak ingepakt en afgericht en hoeft ma niets voor ze te doen, want er zijn nooit onaangename verrassingen als je alleen de verrassingsloze paadjes neemt. Maar Ceel? Hoeveel verrassingen heeft zij al gehad, hoeveel jubels en hoeveel teleurstellingen waar ik niets van weet? We rijden nu op de snelweg, rechterbaan, in het ritme en de rust van de vrachtauto’s, inhalen met de Dyane is zinloos.
‘Het geeft wel rust,’ zegt Ceel half cynisch, half wijs.
Dit is het moment.
‘Zeg Ceel, zijn er nog dingen gebeurd de afgelopen tijd?’
‘Dingen?’
‘Ja, nou ja, je weet wel. Verrassingen, liefdes, zieken, doden, gewonden, grote geheimen. Zoiets?’
Ceel kijkt me even aan, waarschijnlijk om in te schatten hoe serieus mijn vraag is. Ik geloof dat ik geslaagd ben voor de serieuze moeder-trek in het gezicht-test, want ik zie haar denken. ‘Dingen gebeurd? Verrassingen? Eens kijken,’ hoor ik haar gedachten in mompelstand uit haar mond. ‘Nee, volgens mij niet. Nee, niets gebeurd.’
‘Maar als dat wel zo was, dan zou je het mij toch vertellen?’ Nee, help, dit heb ik niet gezegd? Esther Malkaan! Zielig! Fout! Te laat! Wijs als haar moeder geeft ze geen antwoord. Nee, veel erger.
‘En JIJ dan, als er wat speelt zou JIJ dat dan zeggen, MAM?’
Alle nadrukken liggen zo stuitend hard op ‘jij’ en op ‘mam’; dit is geen vraag, dit is een beschuldiging. Adem. Rustig adem. Spiegelvrouw, waar ben je als ik je nodig heb. Ik kijk. Ceel staart geconcentreerd naar voren, veel te geconcentreerd voor de sukkelige negentig kilometer per uur. Ceel rijdt geen auto, Ceel wacht af. Mijn ‘Ja natuurlijk, schat’ is er nog maar net uit, of ze slaat toe.
‘Oh ja? Dus als het niet zo goed zou gaan tussen pa en jou dan zou je dat meteen vertellen? Als hij bijvoorbeeld steeds ontzettend zijn best doet, dat hem echt niets teveel is, om jou daarmee te laten zien hoeveel hij om jou geeft, en jij dat allemaal pijnlijk negeert, dan zou je dat meteen vertellen aan mij en aan Maartje. Meteen toch?’
Haar praten is bijna schreeuwen geworden, en ze kijkt steeds beslister naar voren. Naar de achterkant van die vrachtauto: ‘Vers fruit, we brengen het elke dag.’
Die halfhese aangeslagen stem, is van mij, neem ik aan: ‘Ceel, schat, je weet toch…’
‘Wat weet ik? Misschien weet ik wel veel te veel? Misschien zijn er wel dingen die ik helemaal niet wil weten, want dan hoef ik er ook niets mee. Maar dan moet je godverdomme niet openlijk in het bos gaan wandelen met een vent…’
Esther verschijnt elke vrijdag. Meer Esther lezen?
(Taalfoutje gezien? Meld het dan. Alvast bedankt!)
Volg Sophia Magazine op Bloglovin of ontvang voortaan een melding in je mailbox als er een artikel verschijnt. Hoe? Door een – gratis – abonnement op Sophia Magazine te nemen: laat rechts bovenaan deze pagina je e-mailadres achter!
Leave A Reply