Omdat de babyboomers van na de Tweede Wereldoorlog begin jaren zeventig massaal trouwden, ontstond er krapte op de huizenmarkt. Daar kregen ook mijn toenmalige man en ik mee te maken, zodat, toen we in 1971 in het huwelijk traden, we een eenvoudige zolderetage in de Atjehstraat in de Haagse Indische buurt betrokken. Het was een buurt, waar zowel eenvoudige woningen als statige herenhuizen stonden en die bekend stond als de Louis Couperusbuurt. Er woonden vele acteurs en kunstenaars.
Geen bad
De woning bestond uit drie etages boven een melkwinkel. Wij hadden de beschikking over een woonkamertje, een overloop, een keuken en een kleine slaapkamer. Een douche hadden we niet, maar daar hadden we wat op gevonden. We kochten een zitbad, dat we bij gebrek aan ruimte op het dak stalden, en iedere zaterdagmorgen takelden we het door het zolderraampje naar binnen. Met een slangetje vanaf de kraan lieten we het bad vollopen en verwarmden het water met een dompelaar en met keteltjes water, die we kookten op ons butagasstelletje. Zo poedelden we iedere week in ons zitbad op zolder. Helaas, door een zware storm belandde ons bad in de tuin van onze benedenburen. Het leverde een gebroken poot aan het bad op en de buren lieten we achter met gekneusde geraniums in hun bloemperkje. Zoals gezegd, we hadden geen geiser, geen wasmachine en ik kookte op butagas en een petroleumstelletje, waar het draadjesvlees lekkerder dan ooit op gaar sudderde.
Kunstenaar
Mijn toenmalige man was kunstschilder en verdiende er wat bij als verzekeringsagent, om nog wat brood op de plank te hebben. De overloop werd gebruikt als atelier en ik poseerde er veel voor hem. Tevens deed die dienst als doka: donkere kamer. Als mijn eega weer eens zo’n bui had, werd de overloop verduisterd en werden het vergrotingsapparaat: de Opemus en de fixeerbakjes tevoorschijn gehaald. Avond aan avond waren we in het donker bezig met foto’s afdrukken. Die hingen dan vervolgens de hele week te drogen aan de waslijnen die wij op de overloop hadden gespannen.
Niet warm te stoken
Er zat nog een groot nadeel aan het wonen op dat zoldertje. In de winter was het er niet warm te stoken. Op de overloop stond een oliekachel. Ik zat vaak op een stoel dicht bij de kachel om het nog een beetje warm te krijgen of we zaten met slaapzakken op de bank in de woonkamer. Zeker als de wind in de schoorsteenpijp stond, want dan kregen wij die rotkachel maar niet aan.
Arm maar gelukkig in de Atjehstraat
Het toilet was op de tweede verdieping en moesten we delen met onze buren. Als ik boodschappen had gedaan, moest ik die drie trappen naar boven zeulen. En last but not least, de televisie werkte op een sprietantenne, die we steeds heen en weer moesten bewegen om nog wat beeld te krijgen.
Die wittebroodsjaren vergeet ik niet gauw, omdat we arm maar gelukkig waren op ons armoedige, maar o zo gezellige zoldertje.
Wil je meer artikelen lezen van Manja Herstel?
- Premier Amour Parijs
- Oud, maar nog niet afgedaan
- Nederlands leren aan vluchtelingenkinderen
- Een band voor het leven. Met wie heb jij dat?
- Verrassend voordelig naar Delft, de stad van Vermeer
- Wat maakt Nederland zo gelukkig?
- Geluk op een sombere winterdag kost niets
- Elke dag iets te vieren
(Taalfoutje gezien? Meld het dan. Alvast bedankt!)
Volg Sophia Magazine op Bloglovin of ontvang voortaan een melding in je mailbox als er een artikel verschijnt. Hoe? Door een – gratis – abonnement op Sophia Magazine te nemen: laat rechts bovenaan deze pagina je e-mailadres achter!
Leave A Reply