Mijn vader had talent voor vrolijkheid. Als ik mijn altijd wat chagrijnige moeder in gedachten neem, dan had hij trouwens minder talent voor het kiezen van een levenspartner.
Terwijl ik grijnzend met Joost aan het appen ben, kijk ik af en toe naar Daan. Die bewijst achter zijn pc dat Patience nog steeds gespeeld wordt in Nederland.
Ik lijk op mijn vader.
Ondanks mijn talent voor vrolijkheid komen er twee zorgen omhoog. Joost wil graag een boswandelingetje maken ‘en zo’. Prima idee met dit heerlijke weer, maar mijn eerste zorg heet Ceel, en haar vriendinnen die blijkbaar continu in elk bos zijn waar ik ben. Mijn tweede zorg betreft de vloek van de schurende bovenbenen.
Ik app Joost dat het bos op minstens een uur rijden moet liggen. Met jou in de auto wil ik wel dagen rijden, reageert hij. Slijmbal, wat een leuke, heerlijke slijmbal. Zelfs met dit soort doorzichtige opmerkingen krullen mijn mondhoeken nog elke keer.
Maar dan. De schurende bovenbenen. Een sportbroekje onder mijn rok verwerp ik om duidelijke redenen. Talkpoeder zei een collega laatst. Ik zie al van die witgekalkte bovenbenen, dat is misschien ook niet ideaal. Fee weet vast wel raad. Dat blijkt, het advies gaat over een crème – ruikt ook nog lekker, belangrijk daar – voegt ze nog aan haar bericht toe.
Een uur rijden naar het bos en eerst nog naar de drogist voor de wondercrème van Fee, dan mag ik weleens opschieten. Snelle douchen en gaan. Net wil ik me omdraaien als opeens Ceel naast me staat. Gelukkig heb ik net mijn Joost app afgesloten. Hoewel we het er niet meer over hebben gehad, zweeft er toch wat ongemakkelijks tussen ons sinds het boswandelingverhaal.
‘Mam, ik wil even met je praten’. Ze heeft iets op haar hart, ik zie de onrustige ogen en de vingers die zacht over elkaar wrijven. Ik ken mijn meisje.
‘Natuurlijk lief, ik ga even plassen en dan kunnen we.’ Ik hoop dat het haar niet opvalt dat ik mijn telefoon meesmokkel, ik moet Joost laten weten dat het wat later wordt.
Als ik terugkom zit ze al op haar plekje aan tafel. Eergisteren stond daar haar kinderstoel, gisteren haar triptrap en nu zit er een volwassen vrouw op die plek. Ik schuif bij. Zal ik haar handen in die van mij nemen? Misschien nog even niet. Vanuit mijn ooghoeken zie ik Daan zitten. Oh ja, die is er ook nog. We hebben er allebei niet aan gedacht hem ook aan tafel te vragen. Ach dat kan altijd nog, bedenk ik me, laat ik als ontspannen begin maar eerst alleen met haar aan de slag, vrouwen onder elkaar.
Ze legt een plaatje op tafel. Een pinguïn die, staand op een ijsschots, eigenwijs de wereld in kijkt. ‘Deze neem ik,’ zegt Ceel kortaf, en wijst pinnig naar het plaatje. De felheid waarmee ze dit raadsel naar voren brengt, maakt me voorzichtig. Het grapje ‘waar gaat die pinguïn hier dan wonen’, slik ik op tijd in. Pedagogisch, Esther Malkaan, pedagogisch met geduld. Als je dat kunt bij jouw probleemjongeren en je medewerkers dan kun je dat zeker bij je lieftallige dochter – die overigens een allerminst lieftallige blik in haar ogen heeft op dit moment.
‘Deze neem je?’ Ik besluit veilig en neutraal de informatie te herhalen, zonder speciale klemtonen.
‘Ja, hier,’ zegt ze, terwijl ze met haar rechterhand tegen haar linker bovenarm aantikt.
Dat gebaar maakt plotseling alles duidelijk. Het woord tattoo flikkert door mijn hoofd en even is het zo groot dat het alle voorzichtigheid en pedagogische wijsheid wegdrukt.
‘Wat!’ gil ik uit. Dat kwam er harder uit dan ik dacht, nog harder dan ik dacht. Het slingert Daan uit zijn Patiencespel. En aan de ogen en gezichtskleur van Ceel te zien, roept het bij haar alles op wat ik zo naarstig probeerde te voorkomen.
Daar komt haar storm. ‘Ik kan ook nooit eens met jou praten. Jij gaat meteen ‘wat’ gillen en kijkt alsof ik een hoer ben.’
Daan is ondertussen aangeschoven. Hij kijkt eerst mij aan, beschuldigend notabene terwijl hij niet eens weet waar het over gaat, en dan Ceel. ‘Wat is er aan de hand?’
Ceel reageert snel, ze kent het belang van de eerste klap. ‘Ik wil even iets met ma bespreken en dan gaat ze meteen gillen. Nou zeg.’ De beteuterde dochterblik trekt hem definitief in haar kamp, het gebeurt waar ik bij sta.
Ik heb mijn controle weer. ‘Ze wil een tattoo. Deze.’ Ik wijs op het plaatje. ‘Op haar bovenarm.’ Hij buigt zich voorover om de ijsmus nog iets beter te zien. Al mijn kaarten zet ik op hem, mijn lieve, tikje conservatieve, voorzichtige man. Dat is geen man van tattoos, van piercings, het is amper de man van een paars overhemd.
‘Geinig plaatje.’
Hij kijkt naar Ceel alsof ze hem net haar nieuwste aanwinst voor haar poëziealbum heeft laten zien.
Met gevoel voor beheerste snelheid draait Ceel haar lachende hoofd naar mij, de blik in haar ogen poogt mij triomfantelijk het zwijgen op te leggen.
Mijn angst maakt grote beelden. Ik zie een dochter met een lichaam zo druk versierd als de muren van een Engelse woonkamer. Plaatjes, staafjes, knopjes en daarbij ook nog korreltjes wit poeder slordig klevend onder haar neus. Pinguïns, leeuwen, tijgers en slangen piepen, brullen en sissen. Mijn meisje is een circus van dieren en een kakofonie van geluid.
Wat is dit? Ik ben een moderne vrouw en moeder. Ze mogen uitgaan, thuiskomen naar believen, een jointje, meenemen wie ze willen, vrijen met wie ze leuk vinden. Waarom vind ik dit zo moeilijk? Terwijl ik het antwoord probeer te zoeken heeft mijn diepere ik, ongetwijfeld gesouffleerd door Spiegelvrouw, het al gevonden. Het prevelt zacht: ‘Schat, het gaat er nooit meer af?’ De tranen staan in mijn ogen.
Ceel ziet het, en opeens is alle branie en triomf verdwenen. Ma blijkt belangrijker dan het spelletje. Voor het eerst in mijn leven word ik door mijn dochter getroost in plaats van andersom. Ze knuffelt me met liefde en mijn god dat heb ik nu nodig.
‘Even plassen,’ piep ik. Misschien komt het door de stress maar terwijl ik naar de wc loop voel ik opeens mijn bovenbenen tegen elkaar schuren. Straks heb ik rode vlekken, denk ik. En dan, met gevoel voor drama: maar die gaan tenminste nog weg. Voor een tattoo is geen creme. Het helpt allemaal niet om de tranen te stoppen.
Wat wel helpt is een dochter die even later mijn hand vasthoudt. Die zegt dat het, voorlopig, bij eentje blijft. Die mijn humor blijkt te hebben als ze zegt: ‘Ik lijk gewoon op jou, ik vind versieren belangrijk.’ Ik had dit onschuldig kunnen opnemen, als er niet dat extra kneepje in mijn hand was geweest, en die laatste zin. ‘Ach mam, uiteindelijk vinden we al die dingen onschuldig.’ Ze lacht oprecht lief.
Als ik een uurtje later bij Joost in de auto zit, houd ik me daar aan vast.
Esther verschijnt elke vrijdag. Meer Esther lezen?
(Taalfoutje gezien? Meld het dan. Alvast bedankt!)
Volg Sophia Magazine op Bloglovin of ontvang voortaan een melding in je mailbox als er een artikel verschijnt. Hoe? Door een – gratis – abonnement op Sophia Magazine te nemen: laat rechts bovenaan deze pagina je e-mailadres achter!
Leave A Reply