De sporthal waarin de deelnemers aan de pelgrimstocht sliepen (zie deel 1: Een pelgrimstocht ondernemen?) kwam op mij over als een geweldig grote mierenhoop die ‘s ochtends voor het krieken van de dag zijn werkmieren eruit zou schoppen. Zij zouden gaan krioelen door het onherbergzame landschap tot de volgende mierenhoop zich ergens in dit verdomd uitgestrekte land aandiende. Een land waar overdag de zon je huid verbrandt en ´s nachts je tenen, vingers en neus bevriezen. Waar in plaats van gezellige tavernes en cafés, eenzame fonteinen als vijfsterrenhotels worden begroet en omarmd. Waar enkele perziken als avondmaal worden verorberd als ware het gebraden duifjes en malse kippenbouten, recht van het spit.
Een niet al te vuile matras, zonder lakens was ook goed
De sporthal bevond zich in een buitenwijk van Arzua, een kleine stad, gelegen tussen Sarria en Santiago de Compostela. Op zo´n 60 kilometer van ons einddoel verwijderd. We waren naar deze sporthal gestuurd door de mensen van de refugio (gratis herberg voor deelnemers aan een pelgrimstocht) die in het centrum van het stadje gevestigd was, maar helaas volgeboekt. Na een voettocht van plus/minus 8 uur door de brandende hitte en met benen zo zwaar als lood, waren we de koele ruimte van de refugio binnengestrompeld. Een matras was alles wat we nodig hadden. De matras hoefde niet op een bed te liggen. Op de grond was goed. Lakens hoefde ook al niet meer en als de douches geen warm water meer konden produceren, was dat ook allang geen probleem meer. Het sanitair mocht buiten zijn, het wc-papier op en het mechanisme om water door te spoelen defect. Een gewone, harde, kale, liefst niet al te vuile matras was voor ons de zevende hemel.
Maar juist zoals er meer dan 2000 jaar geleden in Betlehem geen plaats meer was in de herberg, zo werden we onverbiddelijk de deur gewezen. Terug naar de blakerende zon. De zevende hemel zou de harde, koude vloer van de sporthal worden die op enkele kilometers afstand gelegen was.
Een doelnet vol druipende sokken
Strompelend legden we die laatste ellenlange kilometers af om een uur later tussen de vele honderden uitgeputte pelgrims te tuimelen. Boven ons hoofden wiegden de trapezes en de turnringen lichtjes heen en weer door het tumult onder hen. Tussen de netten van de doelen die her en daar opgesteld stonden, lagen mensen genoeglijk met hun vermoeid lijf tegen de doelpalen gevleid. Zo hadden ze toch nog een steuntje in de rug. In de netten hing bontgekleurd en interessant wasgoed. Damesslipjes en bh´s hadden zich verbroederd met lange onderbroeken en kletsnatte sokken. De typische geur van slecht gedroogd wasgoed hing rond de goals die op betere dagen omwolkt worden door succes en enthousiast handgeklap. Zelfs het a-hoe-geroep van een gemiste doelschop zou er beter bij passen.
Maar enfin, met natte sokken loopt niemand graag. De eigenaars van de sokken keken triomfantelijk naar het neerdruppelende nat en verheugden zich op de volgende dag waarop ze zich in droge, schone kousen over de Spaanse wegen mochten bewegen. Alles is tenslotte relatief. Hoe schoner de kousen, des te minder blaren…
Oudjes pakten de pelgrimstocht slimmer aan dan de jonkies
Een doorsnee rugzak weegt ongeveer tussen de 10 en 12 kilo. In dit martelwerktuig dat onophoudelijk zijn aanwezigheid nadrukkelijk laat voelen, steekt een heel arsenaal, zoals een zakmes, een kompas, een zaklamp met batterijen (ook reservebatterijen), een vork en een lepel, toiletgerief, een rol toiletpapier, wegenkaarten, een extra paar laarzen, een dikke trui, een regenjas, een (liefst volle) drinkbus en nog zoveel andere nuttige attributen. Daardoor is er nog maar weinig plaats om genoeg sokken mee te sleuren.
Gelukkig had ik me die luxe wel veroorloofd. Frieda en ik hebben allebei het geluk gekend om zonder één enkele blaar onze tocht te volbrengen. Behalve onze rug en schouders die murw waren van onze rugzak, hadden we een prima conditie. We hebben heel veel pelgrims zien hinken, strompelen om het uiteindelijk op te geven. In hun jeugdig enthousiasme stouwden sommige jonge pelgrims te veel kilometers in hun benen. Met het gevolg dat ze op een gegeven moment met “de pootjes” omhoog lagen. Wij, ‘oudjes’, deden het wat rustiger aan, zo´n tien à twaalf kilometer per dag.
Eind van mijn Latijn
Maar deze nacht was ik aan het eindpunt van mijn Latijn gekomen. Er kon geen meter meer bij! Bij het eerste ochtendgloren begon weer het gefriemel en geritsel aan de rug-en slaapzakken. De mierenhoop kwam tot leven. Rond half vijf vertrokken de eerste pelgrims. De deuren van de sporthal gingen wijd open en het pelgrimspad lag weer te wenken.
Pelgrimstocht Santiago de Compostela
In het Spaanse landschap is men gewend aan deze ononderbroken stroom van voortsjokkende mensen van allerlei pluimage. Uit alle hoeken van de wereld komen de pelgrims aangewaaid om in de barokke kathedraal van Santiago de Heilige Jacobus te groeten. In de kathedraal zouden zijn laatste resten bewaard zijn als relikwie. Devote priesters houden de wacht bij deze kostbare botjes en nemen de biecht af van de boetvaardige pelgrims. Ik heb ondervonden dat deze biechtvaders in het tijdperk van voor de val van de toren van Babel zijn blijven steken. Alleen Spaanssprekende zondaars werden in de biechtstoel toegelaten… Ik mocht mijn zonden weer mee naar huis nemen.
Even geen dagelijkse rompslomp
Voor Frieda en mij was het biechtstoelgebeuren gelukkig niet de hoofdzaak van onze reis. Voor ons ging het om de uitdaging, het wandelen in de natuur, het proeven van een andere cultuur, het be-leven van een ander leven. Een leven zonder comfort en luxe, ver weg van de geciviliseerde wereld. Voorlopig even geen te hoge telefoonrekening betalen, geen aanmaning tot het vereffenen van één of andere belastingbrief. Geen nieuwsuitzendingen waarin het menselijk leed tot dagelijkse kost wordt aangeboden. Geen dolle koeienziekte, geen varkenspest, geen mond-en klauw en hartzeer.
Pelgrimsvirus
In plaats daarvan hingen er blauwe luchten boven onze zorgeloze hoofden, vlogen er vuistgrote vlinders met ons mee en trokken we door eindeloze en heerlijk geurende eucalyptusbossen. We hadden ons een plaatsje veroverd in Gods vrije natuur.
Ik vond de specimen die aan deze waanzinnige pelgrimage deelnamen, doorgaans nogal rare vogels. Mij leken ze goed gek of goed high. De pelgrims waren dat geen van beiden, maar wel waren ze aangestoken door het pelgrimsvirus. Een virus dat tot nu toe vrolijk en wel aan mij voorbijging en zich uiteindelijk aan mij openbaarde als een soort heimwee naar Spanje toen ik weer veilig in mijn oude, vertrouwde rustig leventje in Antwerpen was beland…
Wordt vervolgd!
Deel 1 lezen? Klik dan hier.
Marijcke Cauwe
(Taalfoutje gezien? Meld het dan. Alvast bedankt!)
Volg Sophia Magazine op Bloglovin of ontvang voortaan een melding in je mailbox als er een artikel verschijnt. Hoe? Door een – gratis – abonnement op Sophia Magazine te nemen: laat rechts bovenaan deze pagina je e-mailadres achter!
Leave A Reply