Terwijl ik naar mijn auto loop merk ik dat mijn benen willen huppelen. Da’s lang geleden: huppelen. Kan ik het nog? Ja, merk ik, ik kan het nog. Dat is nou het Fee-effect, elke keer als ik bij haar ben geweest ben ik een blij mens. Huppel, huppel. Maar goed dat Ceel er niet bij is, laat staan Maartje. ‘Mam, dit is beschamend,’ zouden ze in koor roepen.
Ik haal de autosleutels tevoorschijn. Mijn mooie Citroen Dyane heeft geen centrale afstandsbediening. Eerlijk gezegd heeft hij bijna niks, het is zoals pa ‘Beer’ het altijd zei: ‘een Eend die zich wat meent’. Voor mij is het een Eend die heel veel zegt. Dit blauwe oude bakje is mijn schakel tussen vroeger en nu. Beer kocht hem in 1979.
‘Wat moet je met dat ding?’ vroeg ma, toen ze het mormeltje zag staan naast zijn grote CX. ‘Je kunt toch niet in twee auto’s tegelijk rijden.’
‘Ach, altijd handig,’ grijnsde hij, ‘misschien haal jij nog eens het rijbewijs?’ Hij gaf mij een knipoog, ma was dramatisch onhandig met alles wat maar enigszins technisch was, en terwijl ze mopperend wegliep wist ik genoeg. In mei 1979, toen ik nog maar net 15 jaar was, kocht Beer een auto voor zijn dochter. Dezelfde middag kreeg ik mijn eerste rijles. Een paar weken later reed ik al over de verlaten wegen achter onze landerijen; Beer wist dat natuurlijk niet, hij was officier van justitie en af en toe opeens blind en doof. De auto is nog nooit in een officiële garage geweest. Beer hield hem bij samen met oom Menno. En nadat Beer plotseling had bewezen dat hij niet onsterfelijk was, terwijl ik dat wel altijd tegen hem had gezegd, nam oom Menno het onderhoud over. Hij onderhield de Dyane, wij onderhielden de band, hielden de liefde vast, de herinneringen. Af en toe geef ik hem een knuffel. Onwennig staat de eeuwige vrijgezel er dan bij en ik doe net of ik dat niet zie en die tranen al helemaal niet. Hij houdt zich aan dezelfde afspraak. ‘We weten het nog allemaal,’ zeg ik dan tegen hem. Hij knikt en gaat dan heel intensief aan de Dyane werken, terwijl hij daarmee net klaar was. Op het dashboard heb ik een fotootje: Beer en oom Menno samen in hun smidse. Deze auto rijdt mij elke dag door de tijd.
Eenentwintig jaar geleden zakte Beer voor zijn onsterfelijkheidstest. Dat was vast de eerste test in zijn leven die hij niet haalde. Zijn hart hield er plotseling mee op. Bizar, het orgaan dat bij Beer zonder twijfel het grootst was van alle mensen die ik ken, hield er zomaar mee op. Ik herinner me nog dat ik uren op de badkamer ben geweest. Douchen, tutten, zitten op de wc bril, nog meer tutten, mooi maken voor Beer dat was belangrijk en praten met Spiegelvrouw. Zij was de enige met wie ik kon praten, Fee vloog met spoed terug – wie is er ook in Spanje als Beer doodgaat – en Daan, ach Daan. Ik moest naar Beer toe, maar kon niet. Niet alleen. Fee moest mee. En ondertussen had ik Spiegelvrouw. ‘Waarom ik niet ging?’ vroeg Spiegelvrouw, ‘immers Ma had me nodig en ik moest zo snel mogelijk Beer zien.’
‘Dat het niet kon’, zei ik. ‘Zo lang ik hier was leefde hij nog. Dan was er alleen maar het verhaal dat hij dood zou zijn.’ Spiegelvrouw begreep het niet. Bleef over ma zeuren, dat die me nodig had. Maar ma kon dit wel aan, zoveel gevoel had die ook weer niet, zo diep zou het niet binnenkomen. Spiegelvrouw was ontzet en boos. ‘Zo hoort dat niet,’ riep ze. Spiegelvrouw leek opeens ontzettend op mijn moeder. Vreemd, de dag dat Beer overleed, stelde ik mijn moeder op hetzelfde moment op twee plaatsen in het land teleur. Vreemd. Vreemd en knap, dat wel. Ook best wel knap.
Mijn blauwe bakje maakt me nog elke dag blij, het vertelt lieve verhalen die je nooit wil vergeten. Beer heeft Daan wel gekend, maar Joost niet. Jammer, ik denk dat hij met zijn mensenkennis enthousiaster was geweest over Joost. Joost heeft speciaal een parkeerplaats voor mij gekocht in de garage onder zijn appartement. ‘Of ik de enige vrouw was die daar parkeerde,’ had ik een beetje flauw aan hem gevraagd toen hij de plek liet zien.
‘Hij is speciaal voor jou,’ had hij even flauw en cryptisch geantwoord. Touché, Joost strikes again.
‘Ik weet wel wat jij nodig hebt,’ was één van de eerste zinnen die hij tegen mij gebruikte. Inderdaad ‘tegen’ mij, want hij was boos op mijn werk binnengestormd, kloppend adertje aan de linkerkant van zijn kale kop. Een heel theater bij de receptie en hij zou niet weggaan voordat hij een leidinggevende had gesproken. Terwijl ik, ongetwijfeld met mijn handen druk bewegend, sussende woorden prevelde, bekeek hij me ongegeneerd. Ik voelde die brutale, mooie ogen over mijn lijf gaan, zo diep dat ik al direct niet meer uit mijn woorden kwam.
‘Wat doe je?’ kreeg ik er nog net uit.
‘Ik doe helemaal niks,’ antwoordde hij volstrekt eerlijk en sloeg volledig ontspannen zijn armen over elkaar. Hij speelde een spelletje, en ik was het speeltje. Was hij nou helemaal gek geworden, dacht het speeltje boos. Boos op hem, boos op haarzelf en boos op de kriebels.
‘Je moet hier mee stoppen,’ hoorde ik het speeltje roepen. In mijn verwarring waren lijf en stem elk een eigen leven gaan leiden.
‘Ik weet wel wat jij nodig hebt,’ zei hij, met die triomfantelijke blik die zo vervelend, en zo echt, en zo heerlijk is. Rustig draaide hij zich om, liep naar de deur – ook nog een mooi kontje, mijn lijf was nu echt gesplitst van mijn verstand! – en draaide zijn hoofd een kwartslag. ‘Ik ga je zien,’ zei hij. Niet als loze uitspraak maar als constatering, soms weet je gewoon dat iets wat onzeker zou moeten zijn toch heel zeker uitkomt. Joost bracht die twee werelden bij elkaar. Een week daarna zag ik hem weer, – een uur later vreeën we alsof er een record gebroken moest worden.
Joost is schaamteloos. Joost is eerlijk. Joost heeft humor. Joost is opwindend. En, oh ja, nog een paar dingetjes: Joost is dominant, heeft nukken, is soms onvoorspelbaar en is ontzettend getrouwd. Ja, nou ik er zo over nadenk: we zijn voor elkaar geschapen. De dag nadat we elkaar wat intensiever hadden ‘leren kennen’, stuurde hij zijn eerste Joost app. ‘Heb zin in je. Kom je nu? Weet je nog waar het is?’ Hoe kreeg hij het voor elkaar. Drie simpele zinnen tikken en mij met elk daarvan irriteren. Mijnheer heeft zin in mij, maar vraagt niet of ik ook zin heb? Mijnheer wil dat ik meteen kom, heeft het vrouwtje dan niets omhanden, zoals een baan bijvoorbeeld? Of zal ik ‘baantje’ zeggen, sluit dat beter aan bij mijnheer? ‘Weet je nog waar het is?’ Is dit een serieuze vraag, veronderstelt mijnheer dat er acuut een combinatie van Alzheimer en route-blindheid bij me is ontstaan? Hij bekijkt het maar. Vijf minuten later was ik onderweg. Ik probeerde in alles die boosheid vast te houden, want hier moesten we toch eerst even over praten voordat… Praten schoot er, tja, ietwat bij in. De deur werd opengerukt en ik naar binnen getrokken. Die heerlijk brutale mond op de mijne. Die tong, die zalige tong. Zijn geur, die had ik al de hele dag gemist, realiseerde ik me. Dat was één van de weinige dingen waar ik me nog bewust van was, voordat lust alles overnam. De lust die net zo onbeschaamd als Joost is, die net zo onbeschaamd als ik bleek te zijn. De hand onder mijn rok die zonder omtrekkende bewegingen direct…mijn kreunen omdat zijn vingers feilloos daar kwamen waar… Mijn haast, mijn grote haast, om die verdomde riem van hem los te krijgen. En hij ondertussen, heeft die man vier handen? Alles was zo intens, we moesten huilen. Nee, dat is niet het woord, het was dierlijker en basaler: we jankten allebei. We jankten onze lust en geluk, de lust en het geluk van Esther en Joost.
Esther verschijnt elke vrijdag om 12 uur. Meer Esther lezen?
(Taalfoutje gezien? Meld het dan. Alvast bedankt!)
Volg Sophia Magazine op Bloglovin of ontvang voortaan een melding in je mailbox als er een artikel verschijnt. Hoe? Door een – gratis – abonnement op Sophia Magazine te nemen: laat rechts bovenaan deze pagina je e-mailadres achter!
Leave A Reply