Esther 3. Een goede ruil
Een paar dagen nadat we in 1983 ons Klootzakken Opruim Team hadden uitgeroepen en ik ’s ochtends voor het eerst in mijn leven het fenomeen ‘kater’ tegenkwam (beide onvergetelijk), verscheen Martijn in ons leven. Met de studentengang boven ons waren we een groot feest aan het voorbereiden. En op die gang bleek hij te wonen. Waarschijnlijk nog maar net, anders hadden we hem wel eerder gezien, Martijn was namelijk niet te missen. Het was een twee meter en vijf centimeter lang geslaagd exemplaar. Met alles er op en er aan, wist Fee met zekerheid drie dagen later, ze had weer eens de kortste weg genomen. Nog drie dagen later kon ook ik de proef nemen. Fee had helemaal gelijk. Martijn, zo’n lobbes die te goed was voor de wereld – en te mooi voor onze concurrentes – moest natuurlijk worden beschermd. En dus, wat moet dat moet, namen wij hem onder onze hoede. Ons KOT-team ging van twee naar drie personen. Martijn had een basstem die op maat was gemaakt voor dat grote lichaam. Hij zei niet veel, maar wat hij zei was altijd raak en meestal erg grappig.