Hieronder vind je het verhaal ‘De eerste dag en de dagen daarvoor’ van Karlijn Vermeulen. Met dit verhaal won zij de vijfde prijs.
De eerste dag en de dagen daarvoor
‘Niet zo staren’, zei moeder. Ik hield de stroeve stof van haar spijkerbroek in mijn knuist. Het schuurde, maar dat deerde niet. Haar hand rustte nu op mijn hoofd en ik voelde hoe ze het in haar richting draaide. Kort ontmoette ik haar strenge blik, maar niets weerhield me om te kijken naar wat ik zojuist gezien had.
In het gangetje achter de toonbank had ik iemand gezien. Een kruising tussen een kind en een volwassene. Zich moeizaam en schichtig bewegend. De bakkersvrouw had naar het schepseltje gekeken met zoveel afkeuring, dat ik plaatsvervangende schaamte voelde. Ik mocht een broodje uitkiezen van moeder. Maar ik schudde mijn hoofd; ik hoefde geen broodje noch een gebakje. Zelfs geen roombroodje, dat ik normaliter zo heerlijk vond dat ik erover fantaseerde en het voor mijn verjaardag had gevraagd. Er was zoveel spanning in de lucht dat ik eigenlijk alleen maar zo snel mogelijk terug naar huis wilde.
De winkelbel en de frisse lentelucht brachten me terug in het dorp, terug bij mezelf. ‘ Wie was dat?’, vroeg ik moeder fluisterend nadat ik zeker wist dat niemand mij kon horen. ‘ Ik denk dat, dat Maaike was’, zei moeder hardop. Ze fluisterde niet, er was geen spanning in haar stem. Ik wachtte op wat er nog zou komen aan informatie, maar er kwam niets. Moeder liep in een stevig tempo over de stoep. Twee broden op haar ene arm en in de ander de boodschappentas vol lekkers. Ik probeerde haar hand te pakken, maar er was geen ruimte voor mijn hand. Ik pakte de flappen van haar jas. Angstig om haar op dat moment, juist op dat moment, kwijt te raken. ‘Wie is Maaike?’, fluisterde ik nog zachter dan eerst en vertraagde mijn pas, waardoor ik haar jas nu scheef trok. ‘ Maaike is een dochter van de bakker. Net als Francis’, zei moeder. Wederom op een normale toon. Francis kende ik wel. Zij stond vaak in de winkel en deelde koekjes uit aan de kinderen bij de kassa. Zij praatte altijd vrolijk en droeg mooie kleren onder haar schort. Moeder zei er verder niets meer over. Ik wilde zo graag weten wie Maaike was en waarom ik nog nooit van haar gehoord had. Maar moeder zweeg en de spanning onderhuids vertelde me er verder mijn mond over te houden. Moeder sjorde haar jas recht bij de voordeur, balancerend met de broden op haar arm en zoekend naar de huissleutel. Ik probeerde haar te helpen, maar daardoor viel een van de broden. De zak werd nat en moeder moest een paar boterhammen weggooien. Het maakte me verdrietig en die middag at ik een boterham minder om te compenseren voor mijn stomme acties.
Pas ’s avonds, toen we al voor de tv zaten en moeder en vader in de keuken de boel aan kant maakten, hoorde ik moeder op gedempte toon tegen vader zeggen: ‘Maaike is terug. Ze konden haar niet meer hebben op de instelling. Anja weet niet wat ze met haar moeten.’ Vader zuchtte, alsof hij al eerder op de hoogte was van dit nieuws. Als huisarts wist hij veel, maar zei hij weinig. Ik fluisterde tegen mijn broers: ‘ Wie is Maaike?’ Slechts één van hen keek op van Knightrider. Zijn vragende blik vertelde mij dat ze er niets van wisten. ‘Maaike is de zus van Rob. Die zit al in groep 8’, zei mijn oudste broer zonder op te kijken. Hij zat in groep 6. Ik knikte. Díe Maaike bedoelde ik natuurlijk niet.
Ik sliep er slecht van; iets te weten wat ik nog niet wist. De spanning had zich onder mijn huid genesteld en maakte dat ik nergens aan kon denken. Ook ’s maandags niet. Ik was afwezig, maar mijn brein leek sneller te werken dan ooit. Tot drie keer toe zei meester Joost dat ik moest opletten. Maar wat hij vertelde, kon mij niet boeien. Toen zei ik dat ik misselijk was, wat ook echt zo was, en hij vroeg of ik ziek was. Ik knikte, wetende dat ik dan naar huis mocht. Op weg naar huis liep ik om, om niet meer langs de ingang van de bakkerswinkel te hoeven. De manier waarop die vrouw had gekeken, vervulde me met wanhoop. Nooit meer wilde ik die winkel in, haar aankijken en me verdrietig voelen.
Het was slechts drie straten voordat ik bij onze eigen straat kwam. Ik hoorde iemand huilen. Kippenvel kreeg ik er van. Het was heel anders dan als Paul of Niels huilden. Het was een bekend geluid. Ik durfde niet te kijken, maar kon mijzelf niet bedwingen toch een blik te werpen. Ik zag Anja, zittend op de grond. Haar ellebogen steunden op haar knieën en haar hoofd hing omlaag, huilend. Ik begon te rennen. Pas in onze straat kon ik stoppen. Ik ademde snel en oppervlakkig, behoeftig naar zuurstof na de sprint. Ik voelde hoe ik begon te zweten en mijn t-shirt als een natte lap tegen mijn rug plakte.
Ik gluurde door ons keukenraam om me te verwittigen dat moeder thuis was. Ze zat aan tafel met de rug naar me toe. Haar lange slanke hand streelde een arm, waarvan mogelijk de hand verdween in haar hand. Naast haar aan tafel zat een kleine dikke vrouw. Ze schokte met haar hele lijf. Op tafel stond een schaal en er lagen een verfrommelde washand en handdoek. De vrouw keek op. Slechts één oog ontmoette mijn blik. Ik schrok en deinsde naar achter. Ik bukte om onder het kozijn te verdwijnen. Mijn hart bonkte nu werkelijk mijn borst uit. Ze had een vreemd gezicht, de vrouw. Heel rond. Haar mond hing open en haar tong kwam een klein stukje naar buiten. Één van haar ogen leek niet open te kunnen. De huid was opgezet en donker gekleurd rond het oog en op haar wang. Mijn hart bonkte nu zo hard dat het begon te scheuren. Ik voelde hoe ik trilde en er tranen over mijn wangen liepen. Zo stil mogelijk huilde ik. Toen de tranen op waren en ik door het raam durfde te kijken, waren ze beide weg.
Ik strekte mijn benen, klom tussen de planten vandaan en liep naar de poort. Hij zat op slot. Ik zou aan moeten bellen. Ik zuchtte en zuchtte nog eens. Er zat niets anders op. Met lood in mijn schoenen trok ik aan het koord bij de voordeur. De bel galmde na in mijn hoofd. Zo snel als mijn gedachtenstroom deze dagen was geweest, zo stroperig waren mijn gedachten nu. Ik kón gewoonweg niet meer denken. Vader opende de deur. Hij was verbaasd mij te zien. Ik rende naar binnen en sloeg mijn armen om zijn benen. Hij bukte zich. Ik omklemde hem, zo hard als ik kon, in een poging om houvast te vinden. Ik zag hoe hij knipperde, slikte en zei: ‘ We hebben bezoek, niet schrikken. Dit is haar eerste dag hier en ze blijft voorlopig even bij ons’.
Wil je de andere prijswinnende verhalen lezen? Elke zaterdag (tot eind augustus) komt een verhaal online.
- 7e prijs Sophia’s Zomer Schrijfwedstrijd 2017 ‘De grote opruiming’ van Juliette van Haaften
- 6e prijs Sophia’s Zomer Schrijfwedstrijd 2017 Muisje in de moestuin’ van Max Leenaerts
Volg Sophia Magazine op Bloglovin of ontvang voortaan een melding in je mailbox als er een artikel verschijnt. Hoe? Door een – gratis – abonnement op Sophia Magazine te nemen: laat rechts bovenaan deze pagina je e-mailadres achter!
Leave A Reply